Nieuws
Artikel
Het Hof van Justitie van de Europese Unie moet ook persoonlijke gegevens respecteren
Bij besluit van 1 oktober 2019 (PbEU L 261/97, 14 okt. 2019), Het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt een intern controlemechanisme in voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de gerechtelijke taken van het Hof.
In het kader van hun werkzaamheden moeten de Europese instellingen persoonsgegevens verwerken van burgers met wie zij contact hebben.
In deze context was het noodzakelijk dat de verordeningen, als ontvangers van persoonlijke informatie, ook van toepassing waren op de verwerking van persoonlijke gegevens in het kader van de gerechtelijke missie van de Europese Unie.
Bijgevolg moet Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en de Gemeenschap worden gewijzigd. bescherming van personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de EU bepaalt dat de regels die van toepassing zijn op de Europese instellingen in overeenstemming moeten worden gebracht met de RGPD.
Om die bescherming doeltreffend te maken, heeft het Hof van Justitie besloten een procedure in twee fasen in te voeren door middel van een reglement voor de procesvoering (Reglement voor de procesvoering, 1 oktober 2019 tot vaststelling van de interne regels betreffende de beperking van bepaalde rechten van betrokkenen inzake de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de niet-rechterlijke taken van het Hof van Justitie van de Europese Unie):
Tegen deze beslissing kan beroep worden aangetekend bij het Comité.
Het comité bestaat uit een voorzitter en twee leden, gekozen uit de rechters en advocaten-generaal van het Hof van Justitie en benoemd door het Hof op voorstel van zijn voorzitter. Het comité wordt bijgestaan door de juridisch adviseur voor administratieve zaken van het Hof en komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen.
De eiser heeft twee maanden de tijd om een klacht in te dienen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing of de datum waarop de persoon er kennis van heeft genomen.
Zodra de klacht ontvankelijk is verklaard, kan de Commissie besluiten om elke persoon te horen die zij nuttig acht.
Het zal ook de bevoegdheid hebben om het betwiste besluit nietig te verklaren, te herzien of te rectificeren, en moet de klager hiervan binnen vier maanden na de datum waarop de klacht werd ingediend op de hoogte stellen.
Ten slotte zal het indienen van een wettelijk beroep tegen de genoemde beslissing de bevoegdheid van de commissie beëindigen.